Vissoorten

Blauwe Windes (Leuciscus idus caeruleus) zijn net zoals de goudwindes: het zijn slanke, gestroomlijnde koudwatervissen die al snel een lengte tot 30-50 cm kunnen bereiken. Ze zwemmen in scholen en zijn zeer snel en wendbaar. Ze zwemmen altijd boven in de vijver. Zelfs bij donker en koud weer zijn ze nog vrij actief. Ze eisen wel zuurstofrijk water. De blauwe winde is blauw gekleurd en aan de buikzijde grijskleurig. Ze zijn goed winterhard. Ze eten graag insecten, muggenlarven, muggen en wormen. De Blauwe Winde is echter nogal schuw en schuchter, net als de goudwinde. Het zijn goedkope vissen. De blauwe winde is een heel gemakkelijke vis . Hij heeft wel één nadeel, hij kan namelijk slecht tegen medicatie. Hou hiermee rekening bij ziektebehandeling als je vijver bevolkt is met goudwindes.

De butterfly koi is eveneens een koi variant. Hij heeft identieke eigenschappen als deze van andere koi’s en dankt z’n naam aan de grote vinnen en sluierstaart. Hij wordt gekweekt in alle kleur variëteiten maar komt toch het meest voor als ghost koi of ogon(enkel-kleurige koi).

De goudelrits (Pimephales promelas), ook wel goudminnow genoemd, is een schattig visje dat niet groter wordt dan acht centimeter. Uiterlijk lijkt de goudminnow op kleine goudwindes, met dit kenmerkende verschil dat de buik crèmekleurig is, terwijl die bij de goudwinde bijna wit is. De goudelrits kweekt gemakkelijk en veel. Als vijverhouder hoeft u dat geen grote zorgen te baren. De kans op overbevolking is namelijk niet zo groot doordat het leeuwendeel van de jongen het eerste levensjaar meestal niet weet rond te maken. De grootste oorzaak voor de grote sterfteaantallen zijn de natuurlijke vijanden. Daarbij sterven de vissen van oudere generaties vaak uit nadat er een grote hoeveelheid jong broed in de vijver afgezet is.
De goudelrits wordt door kenners wel de beste vis voor een evenwichtige vijver genoemd. De vis blijft klein, wordt niet ouder dan een jaar of vier, maar plant zich wel makkelijk voort. Niet alleen qua uiterlijk vertoont de goudelrits gelijkenissen met de goudwinde. Ook de goudelrits behoort tot de zogenaamde insecteneters en laat de zuurstofplanten in uw vijver met rust. Dat maakt de goudelrits tot een veel gewilde vijvervis.

De goudkarper (Ctenopharyngodon idella auratus) is de voorloper van de sierkoi: een oranje tot rode (soms met zwarte vlekken) variëteit die vroeger gekweekt werd uit de wilde karper. De goudkarper heeft het de laatste jaren in verkoop natuurlijk moeten afleggen tegen de alom gekende sierkoi.

De goudvis (Carrasius auratus) is een schuwe en sterke vis, die zich snel vermeerdert. Hoewel het leven van de goudvis zich voornamelijk op de bodem afspeelt, is de vis door zijn verschijning – die varieert in kleur en tekening – opvallend aanwezig in de vijver. Goudvissen zijn zeer geschikt voor biologische siervijvers. Ze behoren tot de karperachtigen. Ondanks dat ze in de grond woelen, valt hun vernielzucht best mee. Goudvissen zijn er in allerlei variëteiten, met verschillende kleuren en vormen. Met name de kleurrijke Shubunkin, de Sarasa en de Oranda belasten het vijvermilieu nauwelijks. Deze soorten hebben minder de neiging om te woelen en zijn daarom zeer aanbevelenswaardig voor de siervijver.
De normale goudvis is een kleurvariëteit van een karperachtige vis, vermoedelijk de carassius gibelio. In China werden al vóór de jaartelling goudvissen als siervissen gehouden. In West-Europa werden ze in de achttiende eeuw geïntroduceerd. Sinds die tijd is er een groot aantal kweekvormen ontstaan, in Europa, maar vooral ook in Japan en China.
Op hun zoektocht naar voedsel, woelen goudvissen de bodem om en ‘grazen’ ze de met algen bedekte decoratiestukken af. Als het bodemsubstraat in uw vijver relatief schoon is, hoeft dit geen schade voor het vijvermilieu op te leveren. Als de vijverbodem een dikke sliblaag heeft, kunnen met name de grotere vissen voor veel stof in uw vijver zorgen. In gezonde vijvers met ondiepe gedeelten en voldoende plantengroei, plant de goudvis zich snel en makkelijk voort. Om het milieu in uw vijver op langere termijn niet te veel te belasten, doet u er verstandig aan de jonge vissen regelmatig te vangen en elders uit te zetten.
De goudvis kan herkend worden aan de dikke, gedrongen kop en de korte brede rug. De goudvis is een trage zwemmer, die meestal op de bodem van de vijver naar plantaardig voedsel zoekt. De Shubunkin, Sarasa en Oranda daarentegen zijn slank van vorm en levendig. Zij jagen op insecten aan het wateroppervlak.
In tegenstelling tot de goudwinde is de goudvis geen scholenvis. Desondanks kan het toch verstandig zijn om meerdere exemplaren te houden. Goudvissen zijn alleseters, die zowel insecten en wormen, als plantaardige voeding op het menu hebben staan. Ook de Shubunkin, Sarasa en Oranda bieden een prima helpende hand in het opruimen van klein watergedierte. Onder gunstige omstandigheden kunnen goudvissen uitgroeien tot vrij forse vissen met een lengte van 30-35 cm.

Goudwindes (Leuciscus idus melanotus) zijn wel de meest bekende vissen in onze siervijver. Het zijn slanke, gestroomlijnde koudwatervissen die thuishoren in een sier- of moerasvijver. Ze hebben een afgeplatte kop die al snel een lengte tot 30-50cm kan bereiken en ze worden 25 jaar oud. Ze zwemmen in scholen en zijn zeer snel en wendbaar door hun gestroomlijnde lichaam en krachtige, korte staart. Ze zwemmen altijd boven in de vijver. Zelfs bij donker en koud weer zijn ze nog vrij actief. De goudwinde mag zeker niet ontbreken in de siervijvers omdat ze andere vissen meelokken naar de bovenste lagen van de vijver. Ze eisen wel zuurstofrijk water. Ze houden van een spetterende fontein, waterval en stromend water. De goudwinde is oranjekleurig en aan de buikzijde zilverkleurig. Ze hebben veelal donkergekleurde vlekken op en rond de kop. Ze zijn goed winterhard. Ze eten graag insecten, muggenlarven, muggen en wormen. De goudwinde is echter nogal schuw en schuchter. Het zijn goedkope vissen. Goudwinde is een heel gemakkelijke vis. Hij heeft wel één nadeel: hij kan namelijk slecht tegen medicatie. Hou hiermee rekening bij ziektebehandeling als je vijver bevulkt is met goudwindes. In de vijver kunnen we nog twee varianten van de goudwinde uitzetten; de zilverwinde en de blauwe winde.

De goudzeelt (Tinca tinca auratus) wordt wel de medicijnvis of de dokter van de vijver genoemd. Hij heeft deze bijnaam te danken aan de dikke en geneeskrachtige werking die uitgaat van zijn slijmhuid. De goudzeelt is een rustige grote vis die vaak te vinden is op de bodem van de vijver.
De vis heeft een opvallend dikke slijmhuid, die genezende stoffen bevat. Ook vissen maken er gebruik van om hun wonden te ontsmetten. Dat de huid van de goudzeelt een perfecte vervanger is voor desinfecterende middelen, blijkt van oudsher al bekend.
Het is een mooie sterke vis die verwant is aan de familie van de karpers. Helaas brengt dit met zich mee dat ook de zeelt als een echte bodemvis de neiging heeft om de complete bodem door te woelen, waardoor het water in uw vijver danig vertroebeld zal raken.

De graskarper (Ctenopharyngodon idella) is in feite een Chinese karper. Hij heeft een echte torpedovorm met een kleine vooruitstaande bek.
Hij kan vrij groot worden en is een zeer krachtige vis (waardoor hij ook voor de sportvisser interessant wordt). Men mag hem echter op wild water nooit meenemen of verplaatsen daar hij wordt uitgezet om het overtollig groen te bestrijden. Om deze reden gebruiken we de graskarper in onze koivijver. Aangezien in de koivijver geen planten aanwezig zijn kan hij zich hier tegoed doen aan opkomende algen.

De groene zeelt (Tinca tinca) wordt wel de medicijnvis of de dokter van de vijver genoemd. Hij heeft deze bijnaam te danken aan de dikke en geneeskrachtige werking die uitgaat van zijn slijmhuid. De goudzeelt is een rustige grote vis die vaak te vinden is op de bodem van de vijver.
De vis heeft een opvallend dikke slijmhuid, die genezende stoffen bevat. Ook vissen maken er gebruik van om hun wonden te ontsmetten. Dat de huid van de groene zeelt een perfecte vervanger is voor desinfecterende middelen, blijkt van oudsher al bekend.
Het is een mooie sterke vis die verwant is aan de familie van de karpers. Helaas brengt dit met zich mee dat ook de zeelt als een echte bodemvis de neiging heeft om de complete bodem door te woelen, waardoor het water in uw vijver danig vertroebeld zal raken.
De naam ghostkoi is eigenlijk helemaal niet de naam van deze variëteit. Het is een geuzennaam die ontstaan is in de volksmond. Dit vanwege diens verschijning. Door de gekleurde schedel en ruglijn, die goudkleurig of zilverkleurig kan zijn, plus de accenten in de vinnen in die kleur, terwijl de vis verder zwart is, maakt dat deze gelijkt op een zwemmend skelet, een graat met schedel. De zwarte kenmerken op het hoofd bij de neusgaten en ronde ogen zorgen er voor dat het ook nog eens lijkt alsof de vis boos of agressief en dus ‘eng’ kijkt. Hierop is de naam met een spook of ook wel ghost ontstaan.
Het gaat hier om de zogeheten Kin Kabuto (gouden helm) en Gin Kabuto (zilveren helm). Kabuto betekent ‘helm’ in het Japans en niet zomaar eentje. Dit verwijst naar het gekleurde hoofd dat zoals met de benaming ghost, met een beetje fantasie lijkt alsof de Koi een helm draagt. Geen schedel, maar een helm dus. Een gouden of een zilveren helm.

De Koi-geschiedenis

De oorsprong van de hedendaagse karpers, zoals wij die kennen, ligt ergens in het voormalige Perzië. Naar verluidt is de verspreiding van de karper het gevolg van de uitbreidingsdrift van het Romeinse rijk. De Romeinen ontdekten dat karpers sterke vissen zijn, die perfect als voedselvis konden dienen en zich makkelijk konden voortplanten. Tijdens hun vele tochten door Europa, Afrika en Azië, namen de Romeinen dan ook regelmatig karpers mee, die ze vervolgens uitzetten in grote kweekvijvers. Tijdens een van die verre reizen is de karper ook in China terechtgekomen.
In China werd de karper, met name de gekleurde mutaties, als een heilige vis gezien. De karper stond voor kracht, wijsheid, doorzettingsvermogen en geluk. De mythe gaat namelijk dat er aan de bron van een rivier, achter een hemelshoge waterval, een grote zwarte draak leefde. Deze zwarte draak terroriseerde de gehele wereld. Ondanks vele pogingen slaagde niemand er in de draak te vernietigen. Op een gegeven moment zwom er een grote karper in de rivier, die in staat bleek om tegen de waterval op te zwemmen. Eenmaal boven aangekomen, veranderde de karper in een witte draak. De witte draak bleek in staat om, na een hevige strijd, de zwarte draak te verslaan. Vanaf dat moment, zo gaat het verhaal, is de karper voor zowel de Chinezen als de Japanners een heilige vis.
Door inteelt ontstonden er gekleurde varianten van de karper. De Chinese heersers verklaarden de gemuteerde varianten beschermd, en eisten van de bevolking dat de gekleurde karpers in hun privé-vijvers werden uitgezet. Op deze wijze is de hedendaagse goudkarper, maar ook de goudvis ontstaan.
De laatste jaren is er steeds meer interesse voor het houden van kleurkarpers in vijvers. De kleurkarper (Cyprinus carpio carpio), die beter bekend staat onder de naam Japanse koikarper (vaak afgekort tot koi), is een schitterend gekleurde vis, die onder gunstige omstandigheden 70-80 cm lang en 40 jaar oud kan worden. De koikarper wordt snel handtam en eet zelfs uit uw hand.
Over de prijzen van de koi gaan de meest wilde verhalen de ronde. Een schaars goed is echter altijd duur. Van de beste kwaliteit bestaat er altijd maar één. Hiervoor wordt fors betaald. Een Europese koi is al voor zo’n 10 euro te koop, een Israëlische koi voor 20 euro en een Japanse koi voor 30 euro. Kwaliteitsvissen zijn echter vaak vele malen duurder. Zo kan een goede vis van 25 cm enkele tienduizenden euro’s kosten, terwijl een 50 cm lange vis van mindere kwaliteit misschien ‘maar’ duizend euro kost. De hoogste prijs die ooit werd betaald, was 203.000.000 yen of ongeveer 1,6 miljoen euro. Het betrof hier een Kohaku, S Legend, 9 jaar oud en 101 cm groot.
Om een goed exemplaar van een minder goed exemplaar te kunnen scheiden, kunt u trainingen volgen die door de Nederlandse Vereniging voor Nishikigoi worden georganiseerd, namens de overkoepelende wereldorganisatie ZNA (Zen Nippon Arinkai). Praten met gevorderde hobbyisten helpt natuurlijk ook, maar onthou dat het altijd gaat om úw persoonlijke smaak.

Japan

De originele koikarpers komen uit Japan. Uit Europa en Israël komen meer goedkope en eenvoudige soorten. Het verschil tussen de Japanse koi enerzijds en de Israëlische en de Europese koi anderzijds is de selectie die erop wordt uitgevoerd. Bij de Japanse koi wordt fanatiek geselecteerd op kleuren en kleurenpatronen. Alleen de meest heldere en mooist gekleurde vissen blijven over, terwijl dit bij de Israëlische en Europese soorten in mindere mate gebeurt. Het komt vaak voor dat de Europese soort, die wordt beschouwd als de laagste in rang, op den duur zijn kleur verliest en verloop vertoont in zijn patronen. De Japanse koi wordt zodanig geselecteerd dat de exemplaren die uiteindelijk overblijven, het minst op hun voorouders lijken. De overgebleven exemplaren zijn minder sterk verwant aan de familie der karperachtigen als de Europese en Israëlische exemplaren, die nog altijd iets dichter bij de karper staan. Deze laatstgenoemde vissen hebben overigens vaak een sterkere weerstand tegen ziekten dan de Japanse koi.
Aangezien Japanse Koi’s niet in ons aanbod opgenomen worden verwijzen we u verder door naar het internet waar tal van websites uitvoerig informatie verschaffen omtrent naamgeving, kleuren, patronen,…

Israël

Inmiddels komen er ook koikarpers uit Israël en de rest van de wereld. Deze exemplaren zijn doorgaans van een minder goede kwaliteit dan de Japanse koi. Japanners willen steeds mooiere vissen kweken. Dit betekent dat ze zeer streng selecteren. Vissen die niet aan hun hoge standaard voldoen, worden niet opgefokt of verkocht. Slechts 2 à 3% van de vissen krijgt de kans om op te groeien, waarvan slechts een klein aantal goed genoeg is om aan shows mee te doen. Een volwassen karper kan wel 100.000 eitjes afzetten, waarvan uiteindelijk slechts 2.500 visjes mooi genoeg worden geacht.
De selectieprocedure is in Israël minder streng. Van een nest blijft 6 tot 8% over, ruim twee keer zoveel als bij Japanse kwekers. De Israëli willen echter mooie vissen voor de verkoop kweken. Elke mooie vis krijgt wel een eigenaar. Deze minder strenge selectie betekent echter niet dat er bij Magnoy geen mooie vissen worden gekweekt. De laatste jaren winnen vissen uit Israël regelmatig prijzen op Europese shows. Meestal zijn het variëteiten als de Bekko, Yamabuki of Hariwake/Kujaku. Met de Gosanke’s (Kohaku, Sanke en Showa) is dat, voor zover bekend, nog niet gelukt. Uiteraard wordt de kwaliteit van de Israëlische karpers steeds beter, maar dat geldt ook voor de Japanse koi.
Ons aanbod bestaat uit 4 klassen; ‘handpick’, ‘klasse A’, ‘klasse B’ en de ‘gewone Israeli Koi’s’. De ‘handpick’ Israeli Koi’s zijn de beste kwaliteit en vervolgens ook de duurste in ons aanbod. Deze koi’s werden persoonlijk door de zaakvoerder in de Israëlische kwekerijen uitgekozen.

Europa

Met de Europese koi (Eurokoi) is het weer een ander verhaal. In Europa wordt alles dat zwemt, verkocht. Selectie vindt er nauwelijks plaats. Alles wat een exotisch kleurtje heeft, is goed. De kweekstellen zijn vaak van mindere kwaliteit en de fokomstandigheden zijn niet optimaal.

China

In de afgelopen paar honderd jaar is China een aantal keren door Japan overheerst. In deze periode werd een aantal zwarte karpers (Magoi) naar Japan meegenomen, als voedselvis. Vooral de Japanse rijstboeren, die hoog in de bergen woonden, begonnen de karper in hun rijstvelden te houden. Op die manier konden ze hun eenvoudige rijstmaaltijden tijdens de wintermaanden enigszins aanvullen. Ook hier bleek de karper zich door inteelt te muteren. En zo ontstonden de eerste gekleurde karpers (Nishikigoi). De eerste gekleurde koi was, voor zover bekend, een Asagi. Dit is dus feitelijk de stamvader van alle tegenwoordige gekleurde koikarpers. De kleurenmutaties werden al snel niet meer opgegeten, maar als huisdier gehouden. Toen de transportmiddelen beter werden, verhuisde deze hobby vanuit de bergen naar de rest van Japan. Inmiddels kweken de toenmalige rijstboeren alleen nog maar Nishikigoi, en verbouwen ze geen rijst meer. Ze hebben zich al zoveel generaties lang bezig gehouden met de teelt en verbetering van de koikarper, dat ze zich (met recht) de enige echte specialisten mogen noemen.
In China en Japan werd de vis al eeuwenlang voor consumptie gekweekt. Sinds de vorige eeuw worden er in Japan diverse kleurvariëteiten gekweekt, wat ertoe heeft geleid dat er een stamboom voor zeer veel kleurvormen is ontstaan. Elke kleurvorm heeft zijn eigen naam met gereglementeerde kleurpatronen en vormen. De populariteit van de koi heeft inmiddels dermate extreme vormen aangenomen, dat er wereldwijd tentoonstellingen en wedstrijden worden gehouden, waarbij de waarde van sommige exemplaren kan oplopen tot 100.000 euro. Momenteel worden er ook in Europa op grote schaal koikarpers gekweekt. De jonge koikarpers zijn relatief goedkoop en kunnen aan de beginnende liefhebber worden aanbevolen.

Deze vis is te verkrijgen in 4 categorieën:

  • Handpick (duurste)
  • Klasse A
  • Klasse B
  • Standaard (goedkoopste)
Komeetstaarten (Carassius auratus) behoren tot de goudvissen, worden 10 tot 20 cm lang en zijn een aanwinst voor de siervijver. Het zijn slanke, smalle vissen met een enkelvoudige staartvin. Deze staart kan lang worden waardoor de Komeetstaarten grote snelheden kunnen halen. Ze zijn afkomstig uit Japan en stammen af van de goudvis. Ze hebben echter wel niet de eigenschappen van de goudvis als het op woelen en planten eten aankomt. Hij is zeer gemakkelijk te houden en winterhard. Tevens zijn deze vissen zeer beweeglijk. De Komeetstaart is rood. De Sarasa-komeet is rood van kop tot staart en de onderkant is wit. De Blauwe Komeetstaarten zijn de variëteiten met een blauw, wisselend kleurenpatroon.
Zowel de marmerkarper als de zilverkarper zijn planktoneters. De marmerkarper neemt echter groter plankton op als de zilverkarper alsook kleine diertjes als vlooien, cyclops… het zijn beide vissen uit het Donaugebied.
Bovenaan lijken ze net hetzelfde, pas als men de zijkant van de vis bekijkt kan men een duidelijk onderscheid maken. De zilverkarper heeft een duidelijke zilverkleur terwijl de marmerkarper is een gemarmerd of gevlekt uiterlijk heeft. Beide soorten zijn tevens zeer goed te herkennen aan hun zeer grote bek (kenmerkend voor planktoneters die als het ware het water filteren).
Het riviergrondeltje (Gobio gobio) wordt wel eens voor een algeneter aangezien. Dit berust echter op een misverstand. De vis komt in snelstromende beken voor en heeft voornamelijk waterinsecten, wormachtigen en slakjes op het menu staan. Het aandeel van de plantaardige voeding is gering. Het is een scholenvisje dat zich voornamelijk op de bodem van de vijver ophoudt. De zuurstofbehoefte is groot en er is voldoende waterbeweging nodig.
Komeetstaarten (Carassius auratus) behoren tot de goudvissen, worden 10 tot 20 cm lang en zijn een aanwinst voor de siervijver. Het zijn slanke, smalle vissen met een enkelvoudige staartvin. Deze staart kan lang worden waardoor de komeetstaarten grote snelheden kunnen halen. Ze zijn afkomstig uit Japan en stammen af van de goudvis. Ze hebben echter wel niet de eigenschappen van de goudvis als het op woelen en planten eten aankomt. Hij is zeer gemakkelijk te houden en winterhard. Tevens zijn deze vissen zeer beweeglijk. De komeetstaart is rood. De sarasa-komeet is rood van kop tot staart en de onderkant is wit. De blauwe komeetstaarten zijn de variëteiten met een blauw, wisselend kleurenpatroon.
De Shubunkin rhodolatinus is een rustige vis. Hij kan vrij tam worden en zelfs voedsel uit uw hand eten. Het is een mooie ranke vis, met ongelijke schubben op de huid die glinsteren in de zon. Met zijn prachtige kleurschakeringen is deze vis eigenlijk een variatie op de komeetstaart. Sommige shubunkin-soorten kunnen tussen de 10 en 20 cm lang worden. De vis is geschikt om in grote vijvers te worden gehouden. De vis is erg actief in de vijver.
De shubunkin is eigenlijk afkomstig van de Japanse wakin-goudvis. Kenmerkend bij de shubunkins zijn de lange vinnen, waarvan de staartvin altijd de langste is. De shubunkin heeft, net als de komeetstaart, een enkelvoudige staart. De vis komt in verschillende tinten voor, met divers gekleurde vlekken. De blauwe shubunkin heeft een overwegend blauwe kleur met witte, rode, zwarte en zelfs gele vlekken. Van de blauwe shubunkin bestaat zelfs een variatie met helderblauwe kleuren op de rug. Het bristol-type heeft een overwegend rode kleur met witte, blauwe en zwarte vlekken.
De kleurenpracht van de shubunkins is vooral te danken aan de ongelijke schubben. Ze hebben gewone schubben die het licht weerspiegelen, en transparante parelmoerachtige schubben die de kleuren van de onderste huidlagen onthullen. Deze combinatie geeft soms prachtige kleurschakeringen. Het zijn relatief goedkope vissen, zijn sterk en kunnen gemakkelijk gekweekt worden. Als u ook goudwindes in de vijver heeft, dan zult u zien dat de shubunkins ze graag volgen. Shubunkins zijn redelijk winterhard en sabbelen niet aan planten. Voor de liefhebbers is de shubunkin een dankbare vis.

Algemeen

De steur (Polyodontidae en Acipenseridae) ziet er prehistorisch en haaiachtig uit. Het is een imposant dier, vertegenwoordiger van een oeroude familie, die qua gedrag aan de koikarper doet denken. De belangstelling voor de steur als vijvervis is de laatste tijd sterk toegenomen. De steur is niet bang, wordt gauw tam en laat zich zelfs uit de hand voeren.
De steur behoort tot de primitiefste beenvissen. Het skelet bestaat grotendeels uit kraakbeen en een wervelkolom ontbreekt. De ruggengraat loopt tot in de bovenste staartvinlob door en is langer dan de onderste lob. De vinnen zijn zo goed als onbeweegbaar. Daarom is de steur niet zo’n wendbare vis. De steur is een typische bodemvis. Het dier heeft aan de onderkant een uitstulpbare bek waaraan vier gevoelige baarddraden zitten. Daarmee tast het dier de bodem af op zoek naar voedsel.

Soorten

De steurenfamilie omvat twee families: de Polyodontidae, in de volksmond beter bekend als de lepelsteuren, en de Acipenseridae. Tot de laatstgenoemde familie behoort de populaire sterlet (Acipenser ruthenus), die maximaal 120 cm lang wordt. De lepelsteur is een heel interessant dier, maar beslist geen vijvervis. Van de acipenser-familie worden in de handel voornamelijk de guldenstaedti, de naccari, de ruthenus (sterlet), de stellatus en de transmontanus (witte steur) aangeboden. Deze laatstgenoemde, uit Amerika afkomstige, vis kan erg groot worden en kan dus alleen in een zeer grote vijvers gehouden worden.
Tegenwoordig worden er jaarlijks in Nederland tussen de 20.000 en 40.000 jonge steuren opgekweekt voor de vijverhandel. Er komt echter heel wat bij kijken als u de steur als vijverbewoner een goed en lang leven wilt bezorgen. Niet alle soorten zijn geschikt om in een vijver gehouden te worden. Er zijn daarnaast veel tegenstanders van het houden van de steur in een vijver. Zij zijn van mening dat handelaren geen of te weinig informatie aan hun klanten geven, met name over de speciale omstandigheden waaronder de dieren moeten leven.

Ziektes

Verschillende soorten planten kunnen dodelijk zijn voor de steur o.a. bladeren van de noot ,eik, gouden regen, sering en van sommige waterplanten zoals de slangewortel (Calla palustris).
De steur is weinig gevoelig voor de bekende visziekten. Hij kan echter niet tegen vergif, zoals dat van slangewortel. Verder kunnen kleine hoeveelheden nitriet en ammonia voor problemen zorgen. De watertemperatuur mag niet hoger zijn dan 24°C. Als de temperatuur van het water regelmatig rond 21°C ligt, is een extra zuurstofpompje aan te bevelen. De ideale pH-waarde is 7 tot 7,5.
Als u zich gaandeweg tot ‘steurspecialist’ heeft ontwikkeld, heeft u nog vele jaren plezier van deze vissoort.

Formaat

Lang niet alle steuren zijn geschikt om hun leven in een vijver door te brengen. Een aantal soorten is vanwege hun lichaamslengte per definitie ongeschikt. Een steur moet de ruimte hebben. Hierbij kan rekening gehouden worden met de vuistregel dat de vis zonder problemen tienmaal zijn eigen lichaamslengte rechtuit moet kunnen zwemmen. Kleine vijvers zijn dus voor zulke vissen ongeschikt.
Vissen die wel een geschikt formaat voor uw vijver hebben, vragen om een speciale behandeling. U kunt ze beter niet in een vijver met veel waterplanten houden, omdat ze daarin gemakkelijk verstrikt raken. Verder zwemt de steur graag langs de kant. Als daar lange draadalgen, riet en plantenbossen voorkomen, kan de vis er door zijn beperkte wendbaarheid in verstrikt raken. Als het dier dan niet op tijd gered wordt, verdrinkt hij. De bodem mag geen scherpe dingen zoals grind bevatten, omdat de gevoelige baarddraden daardoor beschadigd kunnen raken. Zand of modder is dus beter. De vis houdt van helder en zuurstofrijk water, dat continu in beweging is. Een krachtig filter is daarom gewenst.

Voedsel

Het is voor de steur geen enkel probleem als hij met andere vissen in een vijver wordt gezet, zolang u er maar op toeziet dat het voer, dat speciaal voor de steur bestemd is, niet door de andere vissen wordt opgegeten. Niet alleen is de steur slecht wendbaar, hij is ook behoorlijk slechtziend. De andere vissen kunnen daardoor makkelijk het voer voor de neus van de steur wegkapen. Dit is een van de oorzaken van mogelijke ondervoeding. Zorg er dan ook voor dat de vissen gescheiden gevoerd worden: aan de ene kant van de vijver de steur en aan de andere kant de overige vissen, zodat ieder zijn portie krijgt.
De steur krijgt speciaal voer dat naar de bodem zinkt, zodat hij het met zijn, aan de onderkant van de kop geplaatste, bek van de bodem kan opsnuffelen. Het is ook mogelijk om de steur uit de hand te leren eten. De vis is in dat geval geneigd om ondersteboven naar het wateroppervlak te zwemmen om op die manier ook wat drijvend voer te bemachtigen. Hierbij loopt de vis het risico dat hij te veel lucht binnenkrijgt, waardoor een knik in de darmen ontstaat. Er zijn mensen die de steur uit het water tillen om hem te kunnen voeren. Bij een andere methode wordt het voer in een kunststofpijp of -buis geplaatst, die vervolgens op de bodem van de vijver wordt gelegd. Deze methode kan alleen slagen als de diameter zodanig groot is dat de steur er wèl en de andere vissen er níet doorheen kunnen zwemmen.

Naast het speciale steurvoedsel lusten de dieren graag regenwormen, meelwormen en (rode) muggenlarven. De regelmaat van voeren in de winter is afhankelijk van de watertemperatuur. Steuren zijn bij lage watertemperaturen actiever dan andere vissen. Beneden de 5°C hoeven ze niet gevoerd te worden. Bij een watertemperatuur van 5-10°C worden ze wekelijks gevoerd en boven de 10°C dagelijks.

Waar moet u op letten:

  • Koop de steur liever niet te klein, deze zijn meestal nog te zwak
  • Zorg voor zuurstofrijk water
  • Zorg voor een goed filtersysteem
  • Geef zinkend, proteïnerijk voer
  • Controleer of hij wel degelijk eet
  • Pas goed op voor vast zwemmen in planten of algen
  • Nitriet is dodelijk voor de steur!
De witte graskarper (Ctenopharyngodon Idella) is niet meer dan de albino-variëteit van de gewone graskarper. Hij heeft dus identieke kenmerken als de gewone graskarper.
Noem hem maar gerust de aasgier van de vijver . Alles wat doodgaat is voor hem een lekkernij, en als dat niet voorradig is dan leeft hij van klein ongedierte. Hiermee mogen we zeker zeggen dat hij zeer nuttig is in onze vijver. Enkele kleine nadelen voor zichzelf: In zijn groeiperiode verveld hij dikwijls , en in die toestand is hij dan weer een lekkernij voor de karper (koi). Hij dient zich dus wel te kunnen verschuilen in de vijver. Een tweede nadeel: hij durft zich net als paling bij nat weer te verplaatsen van de ene vijver naar de andere.
Zoetwatermosselen (Anodonta Cygnaea) worden in de vijver vaak uitgezet als waterzuiveraars. Bij kleine vijvers van 2500 liter kunnen een 20-tal mosselen het water zuiveren als de visbezetting niet al te groot is. We kunnen zien hoe de mossels het water langs de ene kant naar binnen zuigen, filteren en dan langs de andere kant opnieuw naar buiten laten stromen. Ze kunnen zich verplaatsen, maar bevinden zich meestal voor 75% in het zand of in het moeras en staan lichtjes open. In de zomer planten de mosselen zich voort. Het vrouwelijk exemplaar produceert duizenden eitjes. Het mannelijk exemplaar gaat deze eitjes bevruchten door zijn zaad bij het vrouwelijk exemplaar uit te spuwen. Het vrouwtje gaat deze zaadcellen dan naar binnen zuigen. Zo ontwikkelen zich parasitaire larven die eruit zien als kleine vlindertjes en reeds een schelpje dragen. Ze zijn parasitair en zetten zich daarom bijvoorbeeld vast op stekelbaars en bittervoorn. Daar ontwikkelt zich een nieuwe schelp onder de oude, eerste schelp. Een nieuw klein mosseltje ontstaat . Het verlaat de gastheer (de vis) en vestigt zich ergens op de bodem. In siervijvers gaan deze mosselen zich niet zo snel voortplanten maar hun activiteit, het water zuiveren, is een aardige bezienswaardigheid. Zoetwatermosselen mogen daarom tussen de planten in de siervijver voorkomen of in kleine tonnen of vaten zijn deze diertjes ook welkom. Een zoetwatermossel kan tot 15cm worden.
De zonnebaars (Lepomis gibbosus) is een zwarte vis met kleine stekeltjes aan de zijkant van de buik. De zonnebaars is een roofvis. Het mannetje en het vrouwtje zorgen samen voor het voedsel. De eieren worden in nestkuilen afgezet. De jongen worden in hun eerste levensfase door de mannetjes verzorgd en bewaakt. Na verloop van tijd vergrijpen de ouders zich aan hun eigen jongen.
De zonnebaars is een nuttige vis voor uw vijver. De vis leeft van insecten en bewijst uw vijver goede diensten door de roofzuchtige larven van de geelgerande watertor en de libel op te eten.
Deze vis is afkomstig uit de noordelijke streken van Amerika. Onder gunstige omstandigheden (minimale watertemperatuur van 18°C) planten ze zich gemakkelijk voort. Mits de vijver diep genoeg is, kunnen zonnebaarzen zonder problemen overwinteren.
Een volwassen zonnebaars wordt gemiddeld 12-14 cm lang. Deze kleine zonnebaarzen hebben er geen problemen mee dat ze in een vijver met grotere vissen geplaatst worden: ze staan hun mannetje wel.
Zowel de marmerkarper als de zilverkarper zijn planktoneters. De marmerkarper neemt echter groter plankton op als de zilverkarper alsook kleine diertjes als vlooien, cyclops… het zijn beide vissen uit het Donaugebied.
Bovenaan lijken ze net hetzelfde, pas als men de zijkant van de vis bekijkt kan men een duidelijk onderscheid maken. De zilverkarper heeft een duidelijke zilverkleur terwijl de marmerkarper is een gemarmerd of gevlekt uiterlijk heeft. Beide soorten zijn tevens zeer goed te herkennen aan hun zeer grote bek (kenmerkend voor planktoneters die als het ware het water filteren).